Karin van Wingerde deed onderzoek naar de poortwachtersrol van – onder meer – advocaten en accountants en vertelt over haar bevindingen tijdens de Financial Crime Week. In dit interview alvast een voorschot: “De eerste stap die de overheid moet zetten is veel duidelijker over het voetlicht brengen waarom we dit doen met z’n allen.”

In jouw onderzoeks rapport over de poortwachtersrol van juridische, financiële en fiscale dienstverleners bij het bestrijden van Financieel Economische Criminaliteit schrijf je dat die rol pas vrij recent onder een vergrootglas is gekomen. Waarom is dat niet eerder gebeurd? En waarom nu wel?
Karin van Wingerde: “Er is nu ongeveer 30 jaar aandacht voor die poortwachtersrol. Eerst lag de nadruk vooral op de banken, daarna ging het ook over andere doelgroepen, zoals de dienstverleners die wij hebben onderzocht:
accountants, advocaten, belastingadviseurs en notarissen. De aandacht voor hun poortwachtersrol gaat in golfbewegingen. In de jaren 90 kwamen ze wel voor in onderzoeken naar facilitators van georganiseerde misdaad, maar pas sinds de Panama Papers kwam er veel meer aandacht. Sindsdien liggen deze ber
oepsgroepen voortdurend onder een vergrootglas. Dat heeft alles te maken met het maatschappelijk tij dat begint te keren. Kijk maar naar de discussie over de belastingmoraal en de vraag of je moet willen meewerken aan bepaalde constructies, maar ook naar de toenemende aandacht voor de risico’s om betrokken te zijn bij witwaspraktijken. Zowel in termen van sancties als reputationeel zijn ook voor deze beroepsgroepen de risico’s heel groot.”
Negatieve teneur
Van Wingerde was tijdens het onderzoek wel verrast over de negatieve teneur bij professionals als het om hun poortwachtersrol gaat: “Er wordt veel geklaagd dat de regelingen te complex zijn, te vaak veranderen en dat het moeilijk is om aan de verplichtingen te voldoen. Daar zit ook een kern van waarheid in, maar het ontslaat je niet van de verplichting om je eigen rol te bepalen. Waar het eigenlijk nooit over ging was de vraag ‘Waarom doen we dit met z’n allen’. Het inzicht dat die regels er zijn om geweld, mensenhandel en terroristische aanslagen tegen te gaan kwam maar zelden boven drijven De vraag naar de maatschappelijke doelen wordt onvoldoende gesteld.”
Welke mogelijkheden voor verbetering zie jij?
“We hebben het verhaal in ons rapport geprobeerd neer te zetten op basis van vijf vertellingen over die poortwachtersrol. Eén van de vertellingen gaat over het tekort dat de onderzochte beroepsgroepen ervaren om hun rol goed te vervullen. Dat heeft onder andere te maken met het ervaren gebrek aan guidance en aan onduidelijkheden rondom de vraag hoe breed ze hun rol moeten nemen en over de reikwijdte van bepaalde verplichtingen. Neem een kantoor dat een cliënt in een ver buitenland heeft. Men moet dan op zoek naar de zogenaamde ultimate beneficial owner. Moet je dan zover gaan dat je documenten in een taal die je niet machtig bent, laat vertalen? Poortwachters moeten hier zelf beleid op maken en het gegeven dat er grote risico’s en hoge sancties tegenover kunnen staan als ze het niet goed doen, zorgt voor onzekerheid. Het is begrijpelijk dat daar gesprekken over gaan, want het gaat vaak om casuïstiek die niet in algemene richtlijnen te vatten is en er behoefte aan meer duidelijkheid.
Een tweede aandachtspunt is de gedachte dat je aan de ene kant probeert de intrinsieke motivatie en het verantwoordelijkheidsgevoel bij de doelgroep te versterken en dat je tegelijkertijd in strafrechtelijke zin veel meer aandacht is voor poortwachters. Dat staat in zekere zin haaks op elkaar. Ik zeg niet dat die handhaving en sancties er niet moeten zijn, integendeel, maar als iedereen daardoor in een soort kramp komt dan ondermijn je het idee van responsabiliseren en intrinsieke motivatie creëren.
Helder verhaal
Wat dan wél de oplossing is? De eerste stap die de overheid moet zetten is de boodschap communiceren waarom we dit doen met z’n allen. Alleen dan kun je die intrinsieke motivatie versterken. Dat betekent meer aandacht voor onderliggende problematiek, schade en slachtofferschap. Verder denk ik dat we toe moeten naar een heel ander idee over wat publiek-private samenwerking uiteindelijk inhoudt. We moeten serieus in gesprek gaan over de vraag waar ieders bijdrage ligt, waarom we bepaalde maatregelen nemen en wat we van elkaar kunnen verwachten. Op die manier versterk je elkaars expertise in plaats van dat je van de ander automatisch verwacht dat hij de verwachtingen wel nakomt. Het gaat er dus om dat de diverse partijen meer de dialoog aangaan en als er dingen misgaan ook begrijpen waarom ze misgaan.”